Schijnzelfstandige en vakantierechten

Achteraf bezien toch vakantierechten. Geldt dan ook de wettelijke vervaltermijn?

Op 29 november 2017 heeft het Europese Hof van Justitie een interessante uitspraak[1] gewezen over verval van vakantiedagen. Naar Nederlands recht[2] vervallen wettelijke vakantiedagen als ze niet vóór 1 juli van het volgende kalenderjaar zijn opgenomen, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest om vakantie op te nemen. Meestal wordt daarbij gedacht aan de volledig arbeidsongeschikte werknemer. Er kan zich echter ook een situatie voordoen waarbij pas achteraf blijkt dat een rechtsverhouding die bedoeld was als zzp-contract of freelance overeenkomst, toch gekwalificeerd moet worden als arbeidsovereenkomst. En dan blijken alsnog wettelijke vakantierechten te zijn opgebouwd. Die kwestie speelde in een Engelse zaak die ook voor het Nederlands recht van belang is gezien de uitspraak van het Hof van Justitie.

 

De casus was als volgt.

De heer King heeft voor Sash Window Workshop gewerkt op basis van een „contract als zelfstandige op commissiebasis” van 1 juni 1999 tot aan zijn pensionering op 6 oktober 2012. Krachtens dat contract ontving King uitsluitend provisies. Hij kreeg geen loon uitbetaald tijdens de jaarlijkse vakantie die hij opnam.

Na zijn pensionering vorderde King van SWW uitbetaling van alle vakantiedagen — zowel de opgenomen vakantiedagen als de niet opgenomen dagen — over ruim 13 jaren die hij bij SWW werkzaam was geweest. De Engelse rechtbank had al geoordeeld dat King als werknemer moet worden beschouwd. SWW beriep zich er op dat de vakantiedagen, áls ze al waren opgebouwd, dan toch in ieder geval inmiddels vervallen zijn omdat King ze niet had opgenomen. Naar Engels recht moeten vakantiedagen worden opgenomen in het jaar waarbinnen ze zijn opgebouwd, bij gebreke waarvan ze komen te vervallen. King voerde aan dat hij door SWW nooit in de gelegenheid is gesteld om vakantie op te nemen, zodat ze ook niet kunnen vervallen.

 

Prejudiciële vragen

De kwestie werd middels prejudiciële vraagstelling voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. Een van de vragen die moest worden beantwoord was of King onbeperkt vakantiedagen kon meenemen naar het daaropvolgende jaar en het daaropvolgende jaar enzovoort om vervolgens bij het einde van zijn dienstverband aanspraak te maken op uitbetaling van al die niet opgenomen verlofdagen.

 

Geen verval of verjaring van vakantiedagen voor schijnzelfstandigen.

Volgens het Hof van Justitie moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie waarin de werkgever de werknemer niet in de gelegenheid stelt om vakantie op te nemen en de situatie waarin een werknemer door ziekte niet in staat is geweest om vakantie op te nemen. In geval van een zieke werknemer vindt het Hof van Justitie verval van opgebouwde vakantiedagen 15 maanden na het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd wel acceptabel. Maar verval van vakantiedagen is niet acceptabel in de situatie waarin de werknemer geen mogelijkheid kreeg om doorbetaalde vakantie op te nemen. De werkgever die een werknemer niet in de gelegenheid stelt om zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon uit te oefenen, moet daarvan de gevolgen dragen – zo oordeelt het HvJ. Verval van vakantiedagen is in zo’n geval in strijd met Europese regelgeving, aldus het HvJ.

Het HvJ merkt daarbij op dat het niet van belang is of King in de loop der jaren überhaupt vakantie met behoud van loon heeft aangevraagd. Ook is het niet van belang dat SWW in de veronderstelling leefde dat dat King als zzp-er geen recht had op vakantie met behoud van loon. De werkgever moet namelijk alle informatie vergaren met betrekking tot zijn verplichtingen ter zake, zo vindt het Hof.

De werkgever die een werknemer niet in de gelegenheid stelt om zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon uit te oefenen, moet daarvan de gevolgen dragen

 

Gevolgen voor Nederlands recht

Een keihard oordeel dat geen genade kent voor opdrachtgevers die achteraf bezien als werkgever moeten worden beschouwd; ook niet als zij volledig te goeder trouw waren. De Nederlandse vervaltermijn van 6 maanden voor opgebouwde vakantiedagen is simpelweg niet van toepassing als de werkgever de werknemer niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn vakantiedagen op te nemen.

Deze prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie heeft ook gevolgen voor de verjaringstermijn van 5 jaar als bedoeld in artikel 7: 642 BW. Het Hof van Justitie maakt in zijn uitspraak geen onderscheid tussen verval en verjaring van vakantie aanspraken.  Het Hof van Justitie oordeelt dat een werknemer die zijn vakantierechten niet heeft uitgeoefend omdat zijn werkgever weigerde loon uit te betalen voor die vakantieperioden, zijn vakantierechten mag opsparen tot het tijdstip van beëindiging van zijn dienstverband. Nationale bepalingen of praktijken die een werknemer dit beletten, zijn in strijd met de Europese richtlijn[3]. Werkgever kan zich er in dat geval dus niet op beroepen dat de vordering tot toekenning van vakantie is verjaard.

En zo kan het gebeuren dat een zzp-er die achteraf bezien als werknemer moet worden beschouwd, onbedoeld een stuwmeer aan verlofrechten opbouwt die bij vertrek allemaal moeten worden uitbetaald.

 

 

[1] Arrest HvJ d.d. 29 november 2017 in zaak C‑214/16 (Conley King / The Sash Window Workshop Ltd.)

[2] Artikel 7:640a BW

[3] artikel 7 van Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 18).